Iedere inwoner van Nederland die jonger is dan 18 jaar moet tot het onderwijs worden toegelaten. Hiertoe behoren dus ook minderjarige vreemdelingen die in ons land verblijven (ongeacht hun verblijfsstatus).
Naast een leerrecht kent Nederland ook een leerplicht. Na de basisschool kunnen leerlingen doorstromen naar het voortgezet onderwijs. Voor elk kind bestaat er een niveau dat aansluit bij zijn of haar mogelijkheden. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben is er speciaal (voortgezet) onderwijs. Leerlingen onder de 18 jaar die door een huwelijk meerderjarig zijn geworden, blijven leer- of kwalificatieplichtig en moeten dus regelmatig een erkende school of onderwijsinstelling bezoeken. De Leerplichtwet uit 1969 is op deze leerlingen van toepassing. Voor meer informatie over de Leerplichtwet verwijzen we u naar de website van Regio Rivierenland.
Vanaf 4 jaar mogen kinderen naar school. Vanaf 5 jaar moeten zij naar school.
Op basis van hun niveau gaan kinderen na de basisschool naar een school voor praktijkonderwijs (hiervoor is een toelaatbaarheidsverklaring van het Samenwerkingsverband noodzakelijk), het vmbo, het havo of het vwo/gymnasium. Daarna stromen ze door naar het MBO, HBO of WO.
Sinds 2016 maakt dit onderwijs deel uit van passend onderwijs. Het staat los staat van de vier leerwegen (vmbo). Het is bedoeld voor leerlingen van wie de verwachting is, dat zij niet in staat zijn om het onderwijs in één van de leerwegen met een diploma af te sluiten. Deze leerlingen worden in principe niet voorbereid op het middelbaar beroepsonderwijs, maar op de arbeidsmarkt. Als ze certificaten of een schooldiploma hebben behaald worden ze vrijgesteld van de kwalificatieplicht. Ook wanneer ze nog geen 18 jaar zijn.
Voor de toelating op een school voor praktijkonderwijs moet de leerling door het Samenwerkingsverband worden doorverwezen door middel van een toelaatbaarheidsverklaring.
Men hanteert de volgende criteria:
Het vmbo duurt vier jaar. Na de basisvorming, die 2 jaar duurt, specialiseren de leerlingen zich en kiezen zij voor een leerweg en een sector. Niet alle scholen voor voortgezet onderwijs bieden overigens alle sectoren en/of leerwegen aan. Het vmbo moet binnen een maximale termijn van vijf jaar worden afgerond.
Er zijn vier sectoren. Elke sector bestaat uit een aantal samenhangende vakken die aansluiten op de diverse vervolg- en beroepsopleidingen. Leerlingen kunnen kiezen uit:
Binnen een sector moet een leerling kiezen voor een leerweg. De verschillende leerwegen sluiten aan bij de diverse leerstijlen. Er zijn immers leerlingen die meer theoretisch gericht zijn en andersom zijn er leerlingen bij wie een praktijkgerichte aanpak beter past. Er zijn vier leerwegen:
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is leerwegondersteunend onderwijs géén niveau. Het leer-wegondersteunend onderwijs omvat bijzondere voorzieningen voor leerlingen op het vmbo die bij het volgen van de leerwegen orthodidactische of orthopedagogische hulp nodig hebben. De leerlingen volgen hetzelfde programma als in de reguliere leerwegen. Leerwegondersteund onderwijs vervangt het vroegere individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) en speciaal voortgezet onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (svo/lom). Sinds 2016 maakt lwoo deel uit van passend onderwijs.
Voor plaatsing in het lwoo is net als bij plaatsing in het praktijkonderwijs een toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband passend onderwijs nodig.
Nadat leerlingen hun vmbo-diploma hebben behaald, stromen zij in principe door naar het middelbaar beroepsonderwijs (MBO). Het MBO kent vier niveaus, met verschillende vooropleidingseisen.
Het mbo is verdeeld in vier sectoren: economie, landbouw, techniek, zorg en welzijn. Het MBO kent vier niveaus. De studieduur hangt samen met het niveau.
Leerlingen die de TL hebben afgerond en van wie het vakkenpakket en de behaalde cijfers aan bepaalde normen voldoen, kunnen ook kiezen voor doorstroming naar de vierde klas van het havo.
Het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) is een school voor middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Leerlingen kunnen aan een ROC kiezen voor een Beroepsopleidende (BOL) of Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Voor leerlingen in de groensector zijn er Agrarische Opleidingscentra (AOC).
Bij een BOL-opleiding gaat een leerling voltijds naar school en loopt veel stage.
Bij een BBL-opleiding gaat een leerling één dag in de week naar school. De overige dagen verricht de leerling betaald werk bij een erkend leerwerkbedrijf in een functie die nauw aansluit bij de opleiding. De BOL en BBL zijn overigens gelijkwaardig aan elkaar.
Leerlingen die erg goed kunnen leren, kunnen na de basisschool doorstromen naar het havo of vwo (of gymnasium). Ook hier volgen de leerlingen eerst een periode van algemene basisvorming. Alle leerlingen kiezen vanaf het vierde (havo) of het vijfde leerjaar (vwo) een profiel.
Er zijn vier verschillende profielen, namelijk:
Alle profielen hebben hetzelfde gemeenschappelijk deel, een profieldeel en een vrij deel. Het gemeenschappelijk deel neemt ongeveer 40 tot 46 procent van de tijd in beslag. Het profieldeel bevat vakken die specifiek zijn voor het gekozen profiel en neemt ca. 36 tot 38% van de tijd in beslag. Tot slot is er nog het vrije deel, dat de rest van de tijd in beslag neemt.
Na de havo kunnen leerlingen doorstromen naar het hbo. Zij mogen echter ook kiezen voor een opleiding aan een ROC of AOC. Leerlingen die een diploma vwo (of gymnasium) hebben behaald kunnen kiezen voor een universitaire opleiding. Natuurlijk mogen zij ook kiezen voor een hbo-opleiding of een opleiding aan een ROC of AOC.
Ouders die hun kind op een school in het buitenland willen plaatsen, moeten een beroep doen op de vrijstellingsgrond volgens artikel 5 onderdeel c van de Leerplichtwet 1969. Dit dient jaarlijks vóór 1 juli plaats te vinden. De jongere moet ook in het buitenland de school geregeld bezoeken. De ouders zijn verplicht, jaarlijks een officiële verklaring van de directie van de desbetreffende buitenlandse school aan de leerplichtambtenaar te verstrekken.
Deze regeling is destijds in het leven geroepen met het oog op leerlingen die in de grensgebieden wonen. Steeds vaker komt het echter voor, dat mensen zich langdurig in verafgelegen landen vestigen en hun kinderen daar op een school inschrijven. In dat kader is het van belang om te weten, dat personen die opgeteld meer dan 8 maanden per jaar in het buitenland verblijven, zich uit het Gemeentelijke Basis Administratie moeten schrijven. Zij moeten zich dan vervol-gens in het land waar zij feitelijke verblijven, inschrijven.
Een aantal particuliere scholen in Nederland heeft dezelfde status als het regulier onderwijs. Informatie hierover kunt u inwinnen bij het ministerie van OCW of de Rijksinspectie.
Ouders kunnen hun leerplichtige kind niet zonder meer inschrijven bij een niet-erkende school. Als zij dit tóch doen dan overtreden zij de Leerplichtwet, wat strafrechtelijk kan worden vervolgd.
Talentvolle sporters en kinderen die op andere terreinen speciale gaven bezitten, kunnen hiervoor geen beroep doen op extra verlof. Het bijwonen van speciale lessen, trainingen, wedstrijden e.d. is dus alleen buiten schooltijd mogelijk.
Voor leerlingen in het voorgezet onderwijs bestaan er “LOOT-scholen”(Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport), die het mogelijk maken hun sport in het regulier onderwijs te integreren.
Leerlingen op deze scholen moeten aan een aantal voorwaarden voldoen:
Voor jeugdvoetballers bestaan apart afspraken met de Betaald Voetbalorganisaties.
Dichtstbijzijnde LOOT-scholen:
Vanaf het schooljaar 1998/1999 kennen we het speciaal basisonderwijs (SBO). Het SBO valt onder de Wet op het Primair Onderwijs. Leerlingen die onvoldoende baat hebben bij de extra zorg op de basisschool en een intensievere vorm van zorg nodig hebben, gaan naar een school voor speciaal basisonderwijs (SBO).
Deze kinderen, die speciale zorg en aandacht nodig hebben, komen niet automatisch op een speciale school voor basisonderwijs terecht. Het beleid van het ministerie van OCW beoogt, dat er op de reguliere basisschool zoveel mogelijk begeleiding en zorg voor leerlingen beschikbaar is. Hiertoe werken de speciale scholen voor basisonderwijs intensief samen met de reguliere basisscholen. Dit beleid heet “Weer Samen Naar School” (WSNS).
Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs vallen dus onder de Wet op het Primair Onderwijs. Voor beide scholen gelden dezelfde kerndoelen. Kerndoelen zijn streefdoelen voor de kennis en vaardigheden van een leerling aan het eind van de basisschool. Een leerling kan hier op een speciale school eventueel langer over doen. De speciale scholen voor basisonderwijs hebben een uitloopmogelijkheid tot 14 jaar.
Voor dezelfde doelgroep in het voortgezet onderwijs is het een en ander opgenomen in de Wet op het Voorgezet Onderwijs onder de noemer 'speciaal voorgezet onderwijs' (SVO). Deze leerlingen gaan vaak na de basisschool naar een school voor praktijkonderwijs. In sommige gevallen stromen zij in op het reguliere vmbo.
Het (voortgezet) speciaal onderwijs (SO en VSO) is voor kinderen met handicaps en/of voor kinderen van wie vaststaat dat zij een speciale opvoedkundige benadering nodig hebben. Speciaal onderwijs wordt gegeven in scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en in gecombineerde scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Voor plaatsing op een school voor speciaal onderwijs of het krijgen van ambulante begeleiding heeft een kind een toelaatbaarheidsverklaring nodig van het samenwerkingsverband waar de school waarop het kind ingeschreven staat onder valt. De kinderen moeten in dat geval voldoen aan meerdere criteria.
Het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs zijn onderverdeeld in vier clusters:
Clusters 3 en 4 vormen met 'gewone' scholen samenwerkingsverbanden.
Ouders (en kinderen) die een indicatie hebben voor het (voortgezet) speciaal onderwijs kiezen dus óf voor plaatsing op een clusterschool óf voor plaatsing op een reguliere school met rugzakje.
Leerlingen kunnen tot hun twintigste jaar naar het speciaal onderwijs. Zij kunnen daar dus ook voortgezet onderwijs volgen. Het (voortgezet) speciaal onderwijs valt onder de Wet op de expertisecentra (WEC). Per cluster (met uitzondering van cluster 1) werken alle scholen voor speciaal onderwijs in een regio samen in een regionaal expertisecentrum (REC). Cluster 3-leerlingen hoeven niet te voldoen aan de kwalificatieplicht.
De wettelijke regeling van leerlinggebonden financiering (lgf) biedt ouders van gehandicapte kinderen de mogelijkheid te kiezen tussen regulier en speciaal onderwijs.
Leerlingen, die als gevolg van een zintuiglijke, lichamelijke of verstandelijke handicap een speciale voorziening nodig hebben om regulier onderwijs te volgen, krijgen een leerlinggebonden budget toegekend. Omdat dit budget als het ware in een rugzakje met het kind meegaat naar een reguliere school wordt het lgf ook vaak “rugzak” genoemd.
Een onafhankelijke commissie voor indicatiestelling beoordeelt of een kind in aanmerking komt voor een rugzak of toelating tot het (v)so. Zij doet dit op basis van landelijk vastgestelde objectieve criteria. Een Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (LCtI) houdt vervolgens toezicht op deze beoordelingen.
Het budget wordt toegekend aan de school waar de geïndiceerde leerling wordt geplaatst. Met dit geld kan de extra hulp aan het kind, zoals extra leermiddelen, betaald. Ook de scholing van de leerkracht wordt uit het leerlingebonden budget betaald. Een deel van het geld moet aan ambulante begeleiding worden besteed.
Na afloop van het schooljaar evalueren de school en de ambulante begeleider samen met de ouders een vooraf opgesteld handelingsplan.
Voor scholen voor blinde en slechtziende kinderen (cluster 1) loopt de aanmelding niet via de Commissie voor Indicatiestelling, maar via de scholen zelf. Kortom: een kind dat is geïndiceerd voor één van de clusters gaat of naar een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs of naar het regulier onderwijs met rugzakje.
De lgf is per 1 augustus 2003 in werking getreden. Op basis van de voorstellen voor vereenvoudiging van de indicatiecriteria die begin 2004 zijn gedaan, is de regeling indicatiecriteria in april 2004 gewijzigd.
N.B. De leerlinggebonden financiering (leerlinggebonden budget) moet overigens niet worden verward met het persoonsgebonden budget (pgb). Met het pgb kan vanuit de AWBZ, verstrekt door het zorgkantoor, persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en logeeropvang worden ingekocht.
Voor meer informatie gaat u naar de website van de Rijksoverheid.